110 pagina’s tekst, regelmatig onderbroken door grote titels en veel getuigenissen. Meer ruimte hebben Noël Slangen en Peter Adriaenssens niet nodig om in hun boek Het DNA van kinderarmoede de gevolgen van de neurologische impact van armoede te beschrijven, én een hoofdstuk aan concrete oplossingen te wijden. “Chronische stress maakt het voor mensen in armoede onmogelijk om rationele beslissingen te nemen.”
“Vergis je niet: achter dit dunne boekje schuilen tienduizenden pagina’s internationaal onderzoek. We hebben er bewust voor gekozen om de inhoud zeer geconcentreerd te maken, want we willen dat politici het ook lezen”, verklaart Slangen. “We hopen dat onze boodschap mensen op alle niveaus bereikt die met armoede in contact komen: van leerkrachten tot bestuurders van sociale organisaties. We willen iedereen inzicht geven in de problematiek omdat we merken dat mensen hun mening over armoede herzien eens ze de feiten leren.”
Over welke feiten hebben jullie het dan precies?
Slangen: “In Vlaanderen is tot nu toe vooral de maatschappelijke impact van armoede onderzocht. Internationaal onderzoek spitst zich meer toe op wat armoede met de ontwikkeling van kinderen doet en wat het effect daarvan is. We vinden het belangrijk om die cruciale info, die in Vlaanderen weinig aanwezig is, toegankelijk te maken en in het debat te introduceren.”
Adriaenssens: “De voorbije tien jaar is armoede een onderzoeksdomein geworden. Sinds kort hebben we meer inzicht in het neurobiologische luik van armoede: wat doet het met een lijf? Armoede is een stressproblematiek. Wie in armoede leeft, heeft te maken met chronische stress, en stress is een hormoon. Als je daar te veel van aanmaakt, is het giftig en word je ziek. Alle zaken die kinderen nodig hebben om te leren op school zoals aandacht en concentratie worden geblokkeerd door dat stresshormoon. Die harde, wetenschappelijke onderbouw over de effecten van armoede op het brein brengen we samen in dit boek.”
Hoe belangrijk is het dat dit boek er ligt? Zijn de armoedecijfers niet gedaald?
Slangen: “Inderdaad, maar dat komt vooral dankzij de nodige aandacht voor de onderkant van de middenklasse. De groep van mensen in harde armoede blijft groeien, dat merk je aan de stijgende cijfers bij de voedselbanken. 40.000 kinderen leven in heel extreme armoede. Ze hebben geen tweede paar schoenen, geen spelletjes in huis en eten nooit groenten of fruit. Het klopt voor een stuk dat dat gekleurde armoede is, maar niet uitsluitend. Er is ook de toename van eenoudergezinnen, de meest belaste mensen in onze samenleving.”
Mensen in armoede zijn niet verantwoordelijk voor hun situatie, schrijven jullie. Wie dan wel?
Adriaenssens: “Het heeft geen zin om de klok terug te draaien en te vragen: 'Wie had dat hier tien jaar geleden moeten aanpakken?’ Je moet de verantwoordelijkheid nemen van de staat van je kennis. Je moet durven te zeggen: in 2024 vertalen we de beschikbare kennis naar een gegrond beleid. Daarom schuiven we het woord ‘kinderarmoede’ zozeer naar voren, want dat gaat over die volgende generatie, die de kans nog heeft om de transgenerationele armoede te doorbreken. Door op dezelfde manier naar ouders te kijken, zie je ook: welke kansen heeft dat ex-kind gekregen? De situatie van bepaalde ouders moet een waarschuwing zijn: dit willen we niet herhalen.”
Slangen: “In projecten die al lang lopen met het Kinderarmoedefonds merken we dat je opmerkelijke verbeteringen ziet als één hulpverlener zich intensief bezighoudt met een gezin in armoede en drempels wegneemt voor de ouders. Ze gaan aan het werk, hun netwerk neemt toe en het intrafamiliaal geweld neemt af. De realiteit vandaag is dat mensen in armoede heel veel hulpverleners over de vloer krijgen. Allemaal verschillende mensen met weinig tijd, waar je bijna onmogelijk een vertrouwensband mee kunt opbouwen. Eén hulpverlener per zes gezinnen, die zich tijdelijk op hun specifieke situatie toelegt, vraagt een investering, maar wel een die rendeert. Ik vind dat je pas na zo’n traject kunt spreken over verantwoordelijkheid van ouders, dat ex-kind in gedachten.”
“Het is geen louter financiële problematiek. De chronische stress wegnemen, moet de focus zijn van armoedebestrijding” - Noël Slangen
Hoeveel effect heeft zo’n hulpverlener als mensen nadien arm blijven? Is armoede niet gewoon een gebrek aan geld, op te lossen door mensen in armoede meer geld te geven?
Slangen: “Mensen met weinig geld kunnen uit een typische armoedesituatie raken als ze bijvoorbeeld wel over betaalbare huisvesting of een sterk netwerk beschikken. Tegelijkertijd bestaan er welgestelde gezinnen die wel volledig in het typische armoedeprofiel passen door bijvoorbeeld ontspoord middelengebruik of een trauma. Dus nee, armoede is geen puur financiële kwestie. Natuurlijk zijn centen heel belangrijk, maar vooral in functie van het wegnemen van de chronische stress die het onmogelijk maakt om rationele beslissingen te nemen. Die stress wegnemen moet de focus zijn van armoedebestrijding. Daarom hameren we zo op goede huisvesting, wat een enorm belangrijke factor is.”
Hoe ziet een goed huisvestingsbeleid eruit? Jullie geloven niet in een sociale mix?
Slangen: “Het is niet zo dat – in tegenstelling tot wat mensen graag geloven – verschillende sociale klassen mekaar ondersteunen als ze naast elkaar wonen. Denken dat armen leren van rijken en rijken armen steunen omdat ze naast elkaar wonen, is heel paternalistisch. Wat mij tegen de borst stoot is hoezeer gemeentebesturen stelselmatig goede appartementsgebouwen voor eenoudergezinnen – met kleine, betaalbare appartementen – afkeuren om op die manier armoede buiten te houden. Door alleen maar vergunningen te geven voor grote, dure appartementen, bouw je een feitelijke muur rond je stad. Je dwingt mensen in armoede naar gehuchten waar wonen betaalbaar is, maar waar ze in vervoersarmoede belanden, waardoor je het ze bijna onmogelijk maakt om werk te vinden en je ze nog verder isoleert.”
Onderwijs zou een lift uit armoede moeten zijn, maar te vaak slaagt het er niet in die rol te vervullen. Hoe komt dat?
Adriaenssens: “De chronische stress die de aandacht en concentratie van de leerlingen blokkeert, is één. Maar we weten ook dat kinderen in kansarmoede heel zelden een goede omgeving hebben om aan huiswerk te werken, daar komt die huisvesting weer terug. Als je met z’n allen op een beperkte oppervlakte woont, en je broertje of zusje vlak naast je zit te ravotten op de grond, met de tv luid aan en schimmel op de muren, is het logisch dat je als kind geen huiswerk gedaan krijgt. Terug in de klas zijn zo’n leerlingen heel afhankelijk van hoe de leerkracht daarnaar kijkt. Zegt die ‘ik ben hier om een programma af te draaien. Geen huiswerk betekent slechte punten’? Dan heb je als kind een probleem. Of vraagt die leerkracht zich af ‘hoe komt dat?’. En als die dan de omstandigheden kent, is het misschien prima dat het huiswerk niet gebeurt. Leerkrachten spelen een cruciale rol in de ontwikkeling van kinderen in armoede.”
“Kinderen in armoede hebben behoefte aan erg sturend, gestructureerd onderwijs, maar kunnen perfect leven met hoge verwachtingen” - Noël Slangen
Slangen: “Het verschil tussen een zes en een acht zijn vaak twee punten extra voor de ouders. Ik ben een grote voorstander van optioneel huiswerk: extra oefeningen voor wie uitblinkt. De les dient om het basiscurriculum zo goed mogelijk uit te voeren en iedereen mee te nemen. De grootste misvatting is dat rekening houden met kinderen in kansarme situaties uitmuntendheid in de weg staat. Dat klopt niet. Kinderen in armoede hebben behoefte aan erg sturend, gestructureerd onderwijs, maar kunnen perfect leven met hoge verwachtingen. Een hoge lat gaat hand in hand met lage drempels. Je moet gewoon verschillende snelheden toelaten.”
Adriaenssens: “Mij valt ook op dat er een pittig debat leeft tussen de domeinen onderwijs en welzijn. Onderwijs vindt dat welzijn eerst met een kind aan de slag moet om ervoor te zorgen dat het zich beter concentreert en niet meer hyperactief is voordat het terug in de klas mag. En welzijn vindt dat het onderwijs eerst z’n job moet doen.”
“De wetenschap zegt dat je kwetsbare kinderen op school mee moet nemen in een bubbel. In de klas moet de leerkracht z’n leerlingen overtuigen: ‘Ik weet dat je het niet makkelijk hebt, maar je problemen moet je aan deur laten en we doen die deur goed toe. Je bent hier met mij in de klas, ik geloof in jou en samen vormen we een team.’ We weten dat kinderen, als ze zo aangesproken worden, een sterke link maken met een leerkracht en veel beter in staat zijn om, ondanks soms heel ernstige problemen, schools enorme sprongen te maken. Dat beïnvloedt hun toekomst gunstiger dan eindeloze gesprekken over hoe moeilijk hun thuissituatie wel niet is.”
Kinderen in armoede zijn dus erg afhankelijk van de leerkracht die ze tegenkomen. Waar kan je die aanpak structureel veranderen zodat kinderen in armoede niet afhangen van willekeur van de leerkracht? In de lerarenopleiding?
Slangen: “In welke mate kan je in een opleiding empathie aanleren? Dat is de vraag. Met inzicht geven kom je al ver. Hoe komt het dat we wel kunnen leven met de frustratie-agressie van een leerling die een advocaat inschakelt om punten aan te vechten, maar niet met een leerling die roept of iets omduwt? Leerkrachten herkennen zich niet in die leerlingen. Ze kunnen zich er niet mee identificeren en zien ze daarom vooral als ergerlijke verstoorders. Kansarme kinderen niet zien als een probleem, doet al heel veel.”
“Klassiek is de fascinatie voor de lege brooddoos. Alleen als armoede uitdrukkelijk en zichtbaar aanwezig is, zien we het” - Peter Adriaenssens
Adriaenssens: “We worden ook met de Vlaamse stijl geconfronteerd: we zijn geen probleembenoemers. Klassiek is de fascinatie voor de lege brooddoos in scholen. Alleen als de problematiek zeer uitdrukkelijk en zichtbaar aanwezig is, zien we het. Dan is er geen ontsnappen meer aan. Sensitief zijn voor kansarmoede betekent dat je weet dat er nog vier anderen in je klas zitten die eigenlijk ook kansarm zijn en van wie je het niet meteen ziet, maar waarvan je het als leerkracht wel kunt merken. Een kat een kat noemen, dat is het begin van betrokkenheid. Door dat mee te verdonkeremanen, duw je mensen nog dieper in de problemen.”
Slangen: “Die empathie is niet enkel bij leerkrachten zoek, maar ook bij hulpverleners. Niemand wordt graag geholpen, we kennen het gevoel als we ouder worden. Het is dus logisch dat mensen gespannen of ‘ondankbaar’ kunnen reageren. Daar moet je je als hulpverlener over kunnen zetten. Empathie is de rode draad door elke oplossing voor armoedeproblematiek. Het gaat niet over de wortel of de zweep, het gaat over empathie. Je kan heel veel oplossen als je vanuit een partnerschap – tussen organisaties, en mét de mensen in armoede – probeert om de zaken aan te pakken. En dat begint al in de crèche, de belangrijkste voorbereiding op de school.”
Adriaenssens: “Inderdaad. Daar moeten we kennisschakels installeren, van crèches naar scholen, waarbij we de kennis over kinderen doorgeven als in een estafette. Nu zijn er te veel breuklijnen in dat verhaal. We zien veel kinderen die in de kleuterschool extra begeleiding krijgen, maar dan in de basisschool instappen zoals elk ander kind. Als je die kennis wel doorgeeft, kunnen eventuele extra inspanningen echt lonen, anders gaan die verloren.”
Op school zijn kinderen eigenlijk al aan een inhaalbeweging bezig na die eerste cruciale 1000 dagen die jullie ook in het boek ook beschrijven. Wat doet het met jullie als jullie de krant openslaan en lezen dat er weer plaatsen in de kinderopvang verdwijnen? En dat nieuwe plaatsen maar moeilijk van de grond komen?
Slangen: “Op dat moment schieten we ons als samenleving in de eigen voet. De ingevoerde maatregelen op basis van activiteitsgraad zijn contraproductief. Mensen die deeltijds werken moeten tegenwoordig achteraan aansluiten in de rij voor kinderopvang, zo tref je net de kwetsbaarste gezinnen. We kunnen het ons niet veroorloven dat die kinderen de eerste duizend dagen achter gesloten gordijnen opgroeien en de nodige sociale vaardigheden mislopen. Hoe kan je het voortdurend over taalbeheersing hebben als je het kansarme kinderen ontzegt om met andere kinderen om te gaan? Een goede toegang tot de crèche is cruciaal in de eerste duizend dagen, dan zijn kinderen sponsen die kennis opslorpen. In de crèche krijgen ze de kans om vaardigheden op te doen die ze thuis niet leren.”
Adriaenssens: “Naast het net besproken woningbeleid heeft ook het tewerkstellingsbeleid van onze overheid een enorme invloed op de ouders, en dus de kinderen. Waarom een heleboel van die ouders problemen hebben om ingeschakeld te worden in een arbeidstraject begrijpen we beter dankzij actuele kennis. Gaan werken betekent dat je een structuur aankan. Dat je op tijd opstaat, je jezelf kan presenteren, dat je kan samenwerken rond een taak. Dingen die voor velen van ons basisvaardigheden zijn, maar waarvan we ons weinig bewust zijn dat iemand het ons ooit geleerd heeft in goede omstandigheden. En dat begint in de crèche. Ziedaar de vicieuze cirkel. We moeten empathisch zijn voor mensen die beperkt zijn omdat ze zo’n vaardigheden nooit leerden, en daar loopt het vaak mis. Kinderen in kansarmoede waarvan de ouders hele dagen thuisblijven omdat ze geen toegang hebben tot werk of een crèche? Daar betalen we de prijs voor eens die kinderen als jonge tieners ook ‘flut’ zeggen tegen het systeem. De overheid moet een leidende, structurerende rol spelen om die cirkel te doorbreken.”
Slangen: “Met het Kinderarmoedefonds hebben we een traject opgezet waarbij moeders in de crèche van hun kinderen opgeleid worden tot kinderverzorgster. De moeders krijgen een structuur, worden geïntegreerd in een netwerk en de kinderen breken uit hun isolement. Ongeveer de helft van de deelnemers houdt het vol, cijfers waarbij die van de VDAB verbleken. Voor de werkvloer betekent het nieuwe werkkrachten én ervaringsdeskundigen. Door verstandige activering, zoals op deze manier, liggen er ontzettend veel kansen.”
“We moeten acties laten leiden door de wetenschap in plaats van goede bedoelingen” - Noël Slangen
RectoVerso komt voornamelijk terecht op het managementniveau van sociale organisaties en hun koepels. Wat zijn volgens jullie de blinde vlekken op bestuursniveau binnen de sociale sector? Slangen: “De versnippering van de inspanningen zorgt ervoor dat mensen in kansarmoede met te veel verschillende stakeholders en actoren te maken krijgen terwijl we zien dat samenwerkingen uitstekende resultaten opleveren. Bovendien kan je als organisatie je doelstellingen ook veel gemakkelijker bereiken als je empathischer te werk gaat. Wat mij opvalt: politici, ongeacht hun kleur, krijgen een heel andere blik op de armoedeproblematiek eens ze verantwoordelijk geweest zijn voor een OCMW. Blijkbaar ontstaat daar een soort van empathie die ideologische breuklijnen overstijgt. Dat toont aan dat het belangrijk is om, zeker als management, op het terrein actief te blijven en samen mét mensen in armoede te werken. Het Netwerk tegen Armoede, dat heel actief meewerkte aan het boek, schuift de vraag om ervaringsdeskundigen aan het woord te laten ook heel duidelijk naar voren. We moeten acties veel meer laten leiden door de wetenschap dan door goede bedoelingen.”
In het boek komen veel voorbeelden van projecten aan bod: Parelcoaching, Zet je EF-bril op, Single Parents United, enzovoort. Zijn dat de good practices bij uitstek?
Adriaenssens: “Het is mooi dat zo’n projecten snel stopjes steken waar het lekt, maar tegelijkertijd ontbreekt er een structurele samenwerking vanuit de tweede lijn. Daar rammelt het. We blijven te veel in de projectfase steken en schakelen te weinig over naar een centrale beleidsvoering op basis van projecten die hun effectiviteit bewezen. Vlaanderen kent een explosie aan projecten, maar een gebrek aan kritische reflectie. Het is niet omdat iets een goed idee is, dat het ook werkt voor een grote groep. Zeker als het initiatief te afhankelijk is van een persoon waarbij het project instort de dag dat die persoon wegvalt.”
“Het is mooi dat projecten stopjes steken waar het lekt, maar een structureel armoedebeleid ontbreekt” - Peter Adriaenssens
Slangen: “Ik zie twee knelpunten, outreachmentis het eerste. Veel mooie initiatieven hebben vaak onvoldoende kennis over hoe je tot de basis van je doelgroep doordringt, en niet enkel de ‘bovenkant’ bereikt. Het tweede is diversiteit. Jonge moeders begeleiden? Prima, maar je moet ervan uitgaan dat sommige veel meer aandacht nodig hebben en andere veel minder, omdat ze bijvoorbeeld goed omringd zijn. Nu is het vaak nog één aanpak voor een heel diverse doelgroep.”
“Een enorm interessante insteek om de doelgroep te bereiken, vind ik de begeleiding van moeders voor ze bevallen. Een zwangerschap is het ideale moment om contact te maken met kwetsbare moeders. Het outreachment is makkelijk, want iedereen moet ergens bevallen en dat doe je niet snel thuis in je eentje. Op het moment dat een (toekomstige) moeder zich aanmeldt, kan je als zorgverlener je voelsprieten uitsteken en te weten komen wat de grote problemen zijn waarmee dit gezin geconfronteerd wordt. ‘Welke drempels kunnen we al wegnemen tegen dat het kindje geboren wordt, en wat daarna?’”
Is ‘en wie gaat dat allemaal betalen?’ hier een terechte vraag?
Adriaenssens: “Ik vind het paradoxaal dat er geen haan kraait naar de extra miljoenen die ieder jaar worden uitgegeven aan het wegwerken van de wachtlijsten in onze kinderpsychiatrie, terwijl preventie veel meer oplevert. We moeten beginnen bij het begin: hoe komt het dat die wachtlijsten ontstaan? Investeren om de start van het leven van kinderen meer kwaliteit te geven, rendeert veel beter.”
“1,5 miljard aan dienstencheques subsidiëren voor de middenklasse vinden we logisch, en sociale woningen bouwen niet?”- Noël Slangen
Slangen: “Zo lang we hamstercoördinatoren en yogacoaches kunnen betalen, denk ik dat er nog wat mogelijkheden zijn. Wat ik vreemd vind, is dat we het blijkbaar heel logisch vinden om 1,5 miljard aan dienstencheques voor de middenklasse te subsidiëren, waarvan de meesten gerust wat meer aan hun huishoudhulp willen betalen, maar dat het heel moeilijk is om sociale woningen bij te bouwen. Terwijl dat op vele vlakken een rendabele investering is als je het hele economische plaatje bekijkt. Investeren in armoede brengt zelfs op door minder schooluitval en politieoptredens, meer tewerkstelling, enzovoort. Dat maakt een gigantisch verschil.”
Stel dat alle aanbevelingen uit jullie boek worden toegepast, kan armoede dan verdwijnen?
Adriaenssens: “Nee, je creëert nooit de ideale samenleving. We moeten niet naïef zijn: voor sommige mensen komen we te laat.”