Een noodkreet slaken of de alarmbel luiden, zo ver willen Els van Effelterre (directeur jeugdorganisatie JES) en Veerle Huwé (directeur Sociare, de werkgeversfederatie van de socioculturele sector) niet gaan. Maar ze maken zich wel zorgen over de toekomst van de socioculturele sector. “Zie je de wallen onder mijn ogen?”
Achter een bescheiden gevel in de smalle Werkhuizenstraat in Molenbeek schuilt het gigantische stadslabo van JES, zoals ze hun plek in deze voormalige brouwerij zelf noemen. Herinneringen aan het rijke verleden keren overal terug: in de slaapzaal, de klimzaal, de opnamestudio, de cafetaria, het atelier... Vredig, zo lijkt het, maar schijn bedriegt. Achter haar bureautje zit directeur Els Van Effelterre met de handen in het haar. Ze heeft net twee medewerkers moeten inlichten dat de samenwerking stopt. “Crèmen van gasten en uitstekende jongerenwerkers. Mensen die we broodnodig hebben in het veld. Ik haat dat deel van deze job, maar het komt jammer genoeg steeds vaker voor in de huidige realiteit.” Els draagt het hart op de tong. “Het is sowieso een grillige sector en we zijn het best wel gewoon om daarmee om te gaan, maar na al die jaren heb ik het gevoel dat het ons nu wel heel moeilijk gemaakt wordt. Sinds 2021 zijn we met twaalf medewerkers minder. Nu dreigen ontslagen wegens een gebrek aan inkomsten. Op den duur begin je aan jezelf te twijfelen: ‘wat heb ik gemist?’”
Veerle Huwé, directeur van werkgeversfederatie Sociare, zit erbij en knikt ernaar. “Zie je de wallen onder mijn ogen? We moeten alle zeilen bijzetten voor beperkt resultaat.” En toch laten beide dames de moed niet in de schoenen zakken, getuige de goedlachse foto’s.
Wat is de belangrijkste oorzaak van de huidige grillen?
Veerle: “In het beleid heb je altijd golvende bewegingen tussen centralisatie en decentralisatie. Nu zitten we in een periode van decentralisatie. De middelen worden niet meer gebundeld in Vlaanderen, maar rechtsreeks naar lokale besturen gestuurd. Die moeten op hun beurt lokale partnerschappen afsluiten met verenigingen in de buurt. Organisaties hebben hun bovenlokale werking ontwikkeld door de eerdere centralisatie en nu moeten ze opnieuw herorganiseren. Ik maak me ook zorgen over kwaliteitsbewaking door Vlaanderen en de versnippering van het Vlaams beleid.”
“We staan voor uitdagingen die om wendbaarheid vragen, niet om een supercontrolerend optreden en strak afgelijnde projecten” - Els van Effelterre
Els: “Lokale besturen wisten ruim op voorhand dat dat beleid over heel Vlaanderen uitgerold zou worden, maar de vraag is of ze hierop voldoende voorbereid zijn. De transitie gaat zo traag, en middelen blijven achter. Middelen waarop wij rekenen om te overleven. Bestuurlijke basiscompetenties lijken meer en meer te ontbreken. En nu moeten ze dat allemaal op korte termijn uitvissen en beslissen over de inzet van middelen. Ik snap dat ze voor een beperkt aantal partners kiezen, maar wij en sommige anderen, die onze werking op die eerdere centralisatie afgesteld hadden, vallen uit de boot. Terwijl wij net enorm veel expertise, waardevolle krachten en daarbovenop een overkoepelende visie in huis hebben. Is deze chaos die gecreëerd wordt door een verlangen om alles te beheersen en te structureren dan een vruchtbare ideologie? Op deze manier ben ik niet zo optimistisch over de toekomst van onze sector, en bij uitbreiding van Vlaanderen. We staan voor uitdagingen die om wendbaarheid vragen, niet om een supercontrolerend optreden en strak afgelijnde projecten. We hebben vertrouwen en duurzame middelen nodig.”
Zijn die middelen op dit moment toereikend?
Els: “Waar we het meeste last van hebben, is de beperkte indexatie van onze inkomsten. We draaien voor 90% op subsidies. Onze kosten stijgen, maar de inkomsten gaan niet evenredig mee. De enige optie is kosten cutten, maar we weten niet waar te beginnen omdat er veel onduidelijkheid is over hoeveel er dan toch wel of niet geïndexeerd wordt. Dat maakt het moeilijk om het allemaal te managen.”
“Een domein waar we wel duidelijk zicht op hebben is onderwijs. In projectfinanciering – zoals duaal leren – wordt gesnoeid. Voor de andere domeinen is het nog koffiedik kijken. Frustrerend, want probeer dat binnen een organisatie maar eens transparant te beheren. Ik pleit hier altijd voor de waardevolle aanpak van geïntegreerd werken. Niet in hokjes denken en jongeren van verschillende domeinen laten proeven. Maar al die verschillen in financiering maken het niet interessant om dat te blijven doen. Leg maar eens uit waarom hier wel en daar niet ingegrepen moet worden, ‘want we zijn toch één organisatie?’”
Veerle: “Het grootste aandachtspunt vind ik ook de financiering. De looncomponentmiddelen worden wél geïndexeerd, maar afhankelijk van het domein voor slechts 80% of 50%, terwijl Vlaanderen op haar beurt wel 100% indexering ontvangt. Dat het looncomponent gesubsidieerd wordt is een goeie zaak, maar het bedrag komt niet overeen met wat een VTE kost. Wij vragen daarom dat het looncomponent minstens overeenkomt met wat tripartite afgesproken is en dat de werkingsmiddelen ook geïndexeerd worden.”
“Als je de maïzena weghaalt, hoe ziet je saus er dan uit?” - Veerle Huwé
Hebben die besparingen volgens jullie gegronde redenen? Is er minder nood aan socioculturele investeringen in Vlaanderen?
Veerle: “Wij zijn de maïzena van de samenleving. Iedereen komt met onze organisaties in aanraking: jongeren, ouderen, cultuurliefhebbers, natuurliefhebbers… Wie dan ook. Als je de maïzena weghaalt, hoe ziet je saus er dan nog uit?”
Els: “Flets, hé. Als ik het even puur over ons vrijetijdswerk heb: daar zijn gigantische noden. Zeker in grootstedelijke context, waar de kinderarmoede stijgt. Dat blijkt trouwens uit onderzoek van de Vlaamse overheid zelf. Het belang van die kinderen recht op vrije tijd geven, werd tijdens covid heel duidelijk. Als de nood het hoogst is, dan worden we opgetrommeld. Tijdens de covidperiode konden wij als een van de weinigen volop blijven werken dankzij onze flexibiliteit en veerkracht. Op dat moment werd er plots heel snel geschakeld en kregen we relancemiddelen. Het resultaat mocht er zijn: we verloren in die periode heel weinig kansarme kinderen en jongeren uit beeld. Daar hebben we meer dan ooit aangetoond hoe waardevol onze sector kan zijn als we middelen en vertrouwen krijgen. Maar nu de crisis achter de rug is, worden we weer vergeten.”
Waar ligt het belangrijkste potentieel voor verbetering van het beleid?
Veerle: “De VIA-middelen. Niet alle organisaties in onze sector worden daarin meegenomen waardoor er ongelijkheid ontstaat binnen de sector. Daarom vragen we: verdeel de middelen proportioneel over alle sectoren op basis van VTE’s en voor alle organisaties in ons paritair comité. Alleen zo krijg je gelijkwaardigheid en kan je structureel werken aan goede loon- en arbeidsvoorwaarden, duurzame investeringen en de toekomst.”
Els: “We hebben nood aan een stevige sokkel om structureel op te bouwen, met zekerheid op lange termijn. Alleen dan is er ruimte voor innovatie. De beste innovaties komen boven water met de bluts en de buil, het belangrijkste is aan de slag gaan. Maar als die sokkel de hele tijd van de ene naar de andere kant helt, ben je veel bezig met in evenwicht blijven, tijd die je liever zou investeren in je corebusiness. Wij zijn ook vennootschappen, ondernemingen die professioneel gerund worden. En dat ziet de overheid over het hoofd. Die logica, die voor sommige domeinen van de economie wél geldt, mag ook toegepast worden op onze sector.”
Behandel de social profit als een volwaardige partner, met andere woorden? Gebeurt dat nog te weinig?
Els: “Absoluut. Ik gebruik bewust de term ‘onderneming’ omdat wij als verenigingen dat ook zijn. Het lijkt misschien soms georganiseerde chaos, maar wij zijn werkgevers met een managementmodel. Echt waar (lacht). Managementondersteuning wordt uit het oog verloren.”
Veerle: “Dat gaat over opleidingen, innovatiemiddelen, enzovoort waar vzw’s geen toegang tot hebben. De kmo-portefeuille is het voorbeeld bij uitstek. Zorg voor managementondersteuning in onze sector zoals bij elke andere.”
“We zijn intentioneel goede organisaties, maar de overheidsstructuren gaan uit van wantrouwen. Dat is destructief” - Veerle Huwé
Els: “Terwijl er zoveel expertise in onze sector zit, omarm dat! We zijn een enorm interessante partner, al zeg ik het zelf. Ons meenemen in de besluitvorming zou het transparanter, sneller en effectiever maken. We werken tenslotte aan dezelfde doelstellingen. En zo hou je als overheid de vinger aan de pols. We krijgen soms het verwijt dat we enkel en alleen onze doelgroep willen afschermen, of uit eigenbelang handelen… Dan denk ik: ‘beste beleidsmakers, lees eerst de missies, de bestaansredenen van onze organisaties eens’. We willen en kunnen zó graag op een waardevolle manier bijdragen.”
Veerle: “En nogmaals: vertrouw ons. We zijn intentioneel goede organisaties, maar de overheidsstructuren gaan op dit moment uit van wantrouwen en dat is destructief op elk vlak. Alle regulitis, de patrimoniumtaks, het UBO-register, het Federal Learning Account… De som maakt gewoon dat je je werk niet meer kunt doen. Die maatregelen zijn afgesteld op een realiteit die niet de onze is.”
Op de middelen na, zijn er nog meer regelingen jullie een doorn in het oog?
Veerle: “De arbeidsvrijstellingsdagen waarbij werknemers vanaf een bepaalde leeftijd extra verlofdagen ontvangen. In onze sector gaat het voor een voltijdse om 12 dagen extra vanaf 45 jaar, 24 dagen vanaf 50 jaar en 36 dagen vanaf 55 jaar, bovenop de wettelijke vakantie van 20 dagen. Die regeling is 20 jaar geleden ingevoerd vanuit het beeld van zware beroepen, in een tijd waarin mensen langer begonnen te werken en men de werkdruk op latere leeftijd wou verminderen. Het effect vandaag is dat de werkdruk bij jongere werknemers stijgt en dat leidt tot spanningen op de werkvloer. En de financiële compensatie voor de onderneming dekt bovendien slechts 10% van de kost. Daarom vragen wij: hervorm het systeem op zo’n manier dat het rekening houdt met de huidige realiteit en de verschillende levensfasen.”
Els: “Het is ook geen pretje voor de betrokken collega die plots zo veel verlofdagen moet opnemen. Ik durf te vermoeden dat deze regeling discrimineert bij sollicitaties. Als warme werkgever, die 50- en 55-plusssers aan het werk wil houden, geeft dat een wrang gevoel.”