Tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie tijdens de eerste helft van 2024 sloegen de Europese instellingen de handen in elkaar om hun engagement voor een sterker sociaal Europa te bevestigen. De Europese Commissie, het Europees parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité ondertekenden namelijk samen met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld op 16 april de “Verklaring van Terhulpen”. Hiermee blijft de implementatie van de Europese Pijler van Sociale Rechten de sleutelprioriteit voor zowel de Unie als de lidstaten.
Bij het waarmaken van dit sociaal Europa kan de rol van sociale ondernemingen en verenigingen niet overschat worden. Tot onze verbazing komen zij nauwelijks voor in de tekst als bevoorrechte partner voor dit Europees beleid en het beleid van de lidstaten.
Commercialisering
Sociale ondernemingen creëren immers vanuit hun missie het algemeen belang na te streven sociale én economische meerwaarde als werkgevers en dienstverleners ten gunste van alle bevolkingsgroepen, in alle fasen van hun leven.
We stellen echter vast dat heel wat diensten van algemeen belang, binnen zorg en welzijn, de afgelopen jaren op allerhande manieren werden vermarkt en gecommercialiseerd. De ouderenzorg en kinderopvang zijn daar gekende voorbeelden van. Dit leidt er jammer genoeg vaak toe dat de kwaliteit van de dienstverlening én van de jobs in die ondernemingen erop achteruitgaat.
Indien de EU werkelijk wil investeren in een sterk Europees sociaal model, moet het resoluut de kaart trekken van de sociale ondernemingen en de rug rechten tegen een vermarkting van de diensten. Enkel zo kunnen overheidsmiddelen echt ingezet worden voor de sociale transitie, in het algemeen belang van de Europeanen.
Staatssteunkader
Daarbij kijken we niet alleen naar ondersteuning en erkenning, maar ook naar het wegwerken van contraproductieve regelgeving. Ook sociale ondernemingen hebben namelijk de juiste omgeving nodig om te kunnen groeien. Vandaag worden ze nog te vaak geconfronteerd met obstakels bij de ontwikkeling en opschaling van hun activiteiten. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het staatssteunkader.
De bestaande regels rond staatssteun zijn zeer complex. Europa laat wel degelijk toe om onder bepaalde voorwaarden sociale activiteiten te ondersteunen, maar de mogelijkheden hiervoor binnen het staatssteunraamwerk zijn onvoldoende gekend en worden dan ook onvoldoende benut door lokale en regionale overheden. De staatssteunregels zouden best eens herbekeken worden en vereenvoudigd waar mogelijk. De regels inzake Diensten van Algemeen Economisch Belang zijn bijvoorbeeld zo complex dat ze een hinderpaal vormen om de regel toe te passen op diensten van socialprofitondernemingen. Daarnaast moet ook de GBER (de Algemene Groepsvrijstellingsverordening) aangepast worden aan de specifieke noden van sociale ondernemingen. Door bijvoorbeeld een specifieke bepaling rond socialprofitondernemingen op te nemen, zou steun aan deze ondernemingen gemakkelijker onder de GBER-uitzonderingsregel kunnen opgenomen worden.
Hierdoor zou men minder snel naar de de-minimisregel moeten grijpen om steun toe te kennen. Sociale ondernemingen bereiken immers zeer snel de toegelaten de-minimisgrens en worden zo geremd in hun ontwikkeling doordat zij dan uitgesloten worden van alle toekomstige steunmaatregelen onder de-minimis zolang zij niet terug onder de drempelwaarde zakken.
Indien een sociale en inclusieve maatschappij het kompas is voor de uitbouw van een sterk Europa dan moet er ook resoluut ingezet worden op de versterking van ondernemingen die deze doelstellingen als hun missie zien.
(c) fotografie: David Jacobs - Belgian Presidency 2024