Op 25 oktober 2024 keurde de Vlaamse regering een voorontwerp van Programmadecreet bij de begrotingsopmaak voor 2025 goed. In weerwil van het begrotingsadvies van de Serv, waar de sociale partners vanaf 2025 rekening houden met een jaarlijkse indexering van de werkingsmiddelen voor alle sociale ondernemingen, bevat het programmadecreet slechts een beperkte indexatie. Dit voorstel houdt geen rekening met de zware negatieve impact van de historisch hoge inflatieopstoot (met piek in de tweede helft van 2022) en de reeds opgebouwde bezuiniging in deze sectoren.
In het programmadecreet staat het als volgt:
“Art. 52. §1. Voor de werkingsmiddelen binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap die geen loongebonden uitgaven uitmaken en waarvan de evolutie gekoppeld is aan de schommelingen van een prijsindexcijfer, wordt de indexaanpassing in het begrotingsjaar 2025, 2028 en 2029 voor 50 procent verrekend. In de begrotingsjaren 2026 en 2027 wordt geen indexaanpassing verrekend.”
Deze bepaling vraagt de nodige achtergrondkennis. De niet-indexatie van de werkingsmiddelen was een ‘stille’ besparing die voor het eerst ingevoerd werd door de Vlaamse regering in 2010 en werd aangehouden tijdens de vorige twee legislaturen. De sociale partners vragen sinds het Serv Evaluatierapport over de initiële begroting 2022 om de impact van de niet-indexatie te begrijpen in het licht van de historische hoge inflatieopstoot met piek in de tweede helft van 2022. In het Serv Begrotingsadvies van 2024 hield de Serv vanaf 2025 al rekening met een volledige indexatie van de werkingsmiddelen. We verduidelijken de grootteorde van de impact aan de hand van een eenvoudig voorbeeld: een startbedrag van 100 euro in 2014 zou door indexatie via de gezondheidsindex in 2024 uitkomen op 131,6 euro (zie tabel 1).
De niet-indexatie van werkingsmiddelen betekende een enorme besparing voor de Vlaamse regering op uitgaven voor de werking van gezinszorg, kinderopvang, jeugdhulp, ondersteuning van personen met een handicap, geestelijke gezondheidszorg, revalidatiezieken-huizen en dergelijke meer, waarvan de effecten op het terrein sterk gevoeld worden. Denk aan de kosten voor energie, voedsel, ICT, meubilair, medisch materiaal, papier, speelgoed,...
De sociale ondernemingen in zorg, welzijn en in de socioculturele sector werden allemaal getroffen. Wanneer we de impact van alle overheidsingrepen proberen te becijferen op sectorniveau komen we tot gigantische bedragen per jaar. Enkele voorbeelden:
- Het gecumuleerd verlies voor de sector gezinszorg door niet-indexering van werkingsmiddelen bedraagt 4,6 miljoen euro per jaar.
- Voor de geestelijke gezondheidszorg (PVT, IBW, psychosociale revalidatiecentra en CGG) bedraagt de besparing door de niet-indexering van werkingsmiddelen in de voorbije legislatuur 5 miljoen euro.
- Zonder deze besparing zou de totale subsidiëring in de sector jeugdhulp per jaar ruim 20 miljoen euro hoger liggen.
- Voor de sector kinderopvang gaat het om bijna 40 miljoen euro per jaar.
- Voor de sector ondersteuning van personen met een handicap zelfs ruim 100 miljoen euro per jaar.
- Voor de centra ambulante revalidatie en de revalidatieziekenhuizen, overgedragen sinds 2018, spreken we ook over meerdere miljoenen euro.
De nieuwe regering stuurt deze besparing nu bij. Uiteraard een goede zaak! De kwaliteitsvolle maatschappelijke dienstverlening komt immers na meer dan een decennium besparingen in het gedrang. Het is echter noodzakelijk dat de werkingsmiddelen volledig geïndexeerd worden. Indien dit niet gebeurt, leidt dit tot ernstig kwaliteitsverlies van de dienstverlening én tot uitstel van investeringen. Investeringen die noodzakelijk zijn om de infrastructuur van de organisaties in stand te houden en in te spelen op uitdagingen binnen onder meer de twintransitie (duurzaamheid & digitalisering).
Het niet of niet volledig indexeren van de werkingsmiddelen is een rigide en een weinig efficiënte en effectieve techniek. Los van sectorspecifieke kenmerken, opdrachten, doelpubliek, regelgeving etc. wordt een kaasschaafmechanisme ingezet voor alle organisaties in zorg, welzijn en in de socioculturele sector. Bepaalde organisaties zullen deze gemiste inkomsten kunnen doorrekenen aan de gebruikers van hun dienstverlening. Andere organisaties, die deze minderinkomsten niet kunnen/mogen doorrekenen aan hun gebruikers, zullen verder moeten bezuinigen. Dit zet een enorme druk op de toegankelijkheid, kwantiteit en kwaliteit van de zorg en ondersteuning. Zowel gebruikers als personeel zijn hiervan de dupe.
Advisering Serv
De niet-indexering van de werkingsmiddelen van sociale ondernemingen werd door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (Serv) en alle sociale partners erkend en expliciet gemaakt in het Evaluatierapport over de initiële begroting 2022. In het Evaluatierapport over de begroting 2023 riepen de sociale partners vervolgens op de impact van deze besparingsmaatregel in het licht van de extreem hoge inflatie meer in detail te bekijken en in te grijpen. In het Begrotingsadvies van 2024 houdt de Serv vanaf 2025 al wél rekening met een indexering van de werkingsmiddelen. Wij vragen ons dan ook af of de Vlaamse overheid een analyse gemaakt heeft over de impact van deze besparingsmaatregel op de kwaliteit, kwantiteit en toegankelijkheid van de maatschappelijke dienstverlening. Het is hoog tijd dat de Vlaamse overheid de impact van deze gecumuleerde besparingsinspanning meet en aan de Vlaming voorlegt, zoals gevraagd door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen in haar advies over het Programmadecreet 2025. Ook de Vlaamse Raad Welzijn, Volksgezondheid en Gezin spreekt zich uitermate negatief uit over de onvolledige indexering van de werkingsmiddelen.
Duiding van de impact van de niet-indexering
De voorstellen in het programmadecreet bij de begroting 2025 komen neer op het volgende: in 2025, 2028 en 2029 bedraagt de indexering van de werkingsmiddelen 50%, in 2026 en 2027 is er geen indexatie voorzien. Er is ook geen correctie voorzien voor de piekinflatie van de voorbije jaren.
Een eenvoudige rekensom verduidelijkt de impact van deze maatregel. Een startbedrag van 100 euro in 2014, jaarlijks geïndexeerd via de gezondheidsindex, zou in 2024 uitgekomen zijn op 131,6 euro. Dit verschil (31,6 euro op 100 euro) impliceert dus een besparing van 32% die we meenemen vanuit de vorige twee legislaturen (zie tabel 1). Wanneer we de vooruitzichten van het Federale Planbureau (laatste versie daterend van juni 2024) gebruiken om deze oefening verder te zetten voor de periode 2025-2029 zou dit bedrag oplopen tot 144,30 euro (een bijkomende stijging van 12,70 euro ten opzichte van 2024 - zie tabel 2).
De beperkte indexering in het programmadecreet houdt echter in dat we vertrekken van een lager startbedrag (niet geïndexeerd in de voorbije legislaturen) en in de periode 2024-2029 niet volledig indexeren (niet met 9,65% volgens hypothese Planbureau, maar slechts met 2,88%).
De niet-indexering van de werkingsmiddelen is een simplistische lineaire besparing met een sneeuwbaleffect dat steeds groter wordt. Het is logisch dat dit niet zonder gevolg kan blijven voor de werking van de sociale ondernemingen en de kwaliteit van de dienstverlening. Wij roepen de Vlaamse regering op om de nodige budgettaire ruimte voor beleidsprioriteiten te creëren via systematische heroverwegingen en een focus op de kerntaken, eerder dan via lineaire maatregelen.
Lees ook de oproep van de sociale partners in onderwijs, zorg en welzijn.
Tabel 1: Federale Planbureau (FPB), gezondheidsindex sinds 2014 (bron: Economische begroting, september 2024)
|
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2024-2014 |
Gezondheidsindex (FPB) |
0,4 |
1,0 |
2,1 |
1,8 |
1,8 |
1,5 |
1,0 |
2,0 |
9,3 |
4,3 |
3,3 |
|
Startbedrag 2014 |
100,0 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Startbedrag 2014: evolutie volledige indexatie (gezondheidsindex) |
100,0 |
101,0 |
103,1 |
105,0 |
106,9 |
108,5 |
109,6 |
111,7 |
122,1 |
127,4 |
131,6 |
31,6 |
Tabel 2: Impact programmadecreet, vergelijking evolutie gezondheidsindex sinds 2024 en gedeeltelijke indexering VR voor 2024-2029, gecumuleerd (bron: FPB, Economische Vooruitzichten, juni 2024)
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2029-2024 |
In % |
|
Gezondheidsindex 2024-2029 (FPB) |
2,1 |
1,8 |
1,8 |
1,8 |
1,8 |
|||
Startbedrag en evolutie sinds 2024 via gezondheidsindex |
100,00 |
102,10 |
103,94 |
105,81 |
107,71 |
109,65 |
9,65 |
|
Aandeel geïndexeerd VR 2024-2029 |
50% |
0% |
0% |
50% |
50% |
|||
Gecorrigeerde gezondheidsindex |
1,05 |
0,00 |
0,00 |
0,90 |
0,90 |
|||
Startbedrag en evolutie sinds 2024 |
100,00 |
101,05 |
101,05 |
101,05 |
101,96 |
102,88 |
2,88 |
29,8% |
Verschil |
-1,05 |
-2,89 |
-4,76 |
-5,75 |
-6,77 |
-6,77 |
Tabel 3: Impact programmadecreet, vergelijking evolutie gezondheidsindex sinds 2014 en gedeeltelijke indexering VR voor 2024-2029, gecumuleerd (bron: FPB, Economische Vooruitzichten, juni 2024)
2024 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2029-2024 |
In % |
|
Gezondheidsindex 2024-2029 (FPB) |
2,1 |
1,8 |
1,8 |
1,8 |
1,8 |
|||
Startbedrag 2014 en evolutie sinds 2024 via gezondheidsindex |
131,59 |
134,36 |
136,78 |
139,24 |
141,74 |
144,30 |
12,70 |
|
Aandeel geïndexeerd VR 2024-2029 |
50% |
0% |
0% |
50% |
50% |
|||
Gecorrigeerde gezondheidsindex |
1,05 |
0,00 |
0,00 |
0,90 |
0,90 |
|||
Startbedrag en evolutie sinds 2024 |
100,00 |
101,05 |
101,05 |
101,05 |
101,96 |
102,88 |
2,88 |
22,7% |
Verschil |
-31,59 |
-33,31 |
-35,73 |
-38,19 |
-39,78 |
-41,42 |
-9,82 |